icon-phone arrow icon-search mail pinterest google-plus facebook instagram twitter youtube linkedin

huur voortzetten na overlijden ouders

Geen huurvoortzetting door kind na overlijden ouders. 

In de zaak die speelde bij het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2018 huurden de ouders de woning. Vier jaar na het overlijden van vader, overleed moeder. Hun zoon had met tussenpozen bij zijn ouders ingeschreven gestaan. Op het moment van overlijden van moeder stond de zoon al tien jaar op dit adres ingeschreven.

Na het overlijden wil de zoon de huur van de woning voortzetten. De woningstichting was het hier niet mee eens en wilde de woning ontruimen. Er volgde een procedure, eerst bij de rechtbank en later bij het Gerechtshof. 

Om de rechten van de ouders als huurder over te kunnen nemen, dient er sprake te zijn van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.

Het Gerechtshof overwoog dat slechts onder bijzondere omstandigheden een samenleven van een volwassen kind en een ouder kan worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan het ontbreken van wederkerigheid in de relatie tussen ouder en kind. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, worden alle omstandigheden van het geval in onderling verband gewaardeerd zoals het feitelijk gebruik van het gehuurde door de huurder en de medebewoner, of zij gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, of zij gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten, gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken, gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd en gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer.

De zoon gaf als informatie hierover dat de reden van zijn samenwonen met zijn ouders verschillend was. Zo woonde hij eerder een poos bij zijn ouders omdat de huurprijs van zijn eigen woning veel hoger was, later benoemde hij dat hij door bij zijn ouders in te wonen mantelzorg kon verlenen aan zijn moeder. Moeder had een gezamenlijke en/-of bankrekening, die op naam was gesteld van moeder en haar andere zoon. Hieruit en uit de bankafschriften bleek niet dat moeder en de zoon samen gemeenschappelijke uitgaven deden.  Het hof overwoog dan ook dat de zoon en moeder niet samen de kosten van de huishouding, van de woning of de kosten van levensonderhoud betaalden.

 

De conclusie van het Gerechtshof was dan ook dat de zoon onvoldoende had onderbouwd dat er een gemeenschappelijke huishouding is geweest. De zoon kon het huurcontract van zijn ouders dan ook niet voortzetten.

 

Gerechtshof Amsterdam, 18 december 2018, ECLI: NL:GHAMS:2018:4796